Een huivering.
Wolkjes in de zwarte nevel.
Een warme ademtocht.
Een vrouw.
Ze draagt haar pyjama,
De hele dag al,
Een oude, opgelapte Woody.
Daaroverheen haar vermomming.
Een lange zwarte jas met allemaal malle strikjes – een beetje als Mary Poppins –
en een warme, zachte kap.
Ze zet hem op.
Zwart Kapje.
Niemand die het ziet.
Een zwarte gedaante in de duisternis.
Stil.
Uitgestorven straten.
Geen voorbij razende auto’s.
Geen uit het niets opdoemende fietsers, geruisloos en bovennatuurlijk snel.
Geen dreigend gevaar.
Rust.
Lichtjes. Overal.
Sfeer.
Soms flitsend en schreeuwerig.
Ze wendt haar gezicht af.
Weg van het licht.
Huizen.
Thuizen.
Binnen nog meer lichtjes.
Een verlaten tafel met brandende kaarsen en twee lege wijnglazen.
In een achtertuin het knetteren van een vuur,
wanhopig vechtend tegen de kille, zwarte werkelijkheid.
Kijken.
Door vensterramen.
Ongegeneerd.
Wegdwalen in de kronieken van anderen.
Een verbeelding die levens herschrijft.
Bedenken wat zij denken.
Voelen wat zij voelen.
Geritsel.
Haar hond schiet weg onder een geparkeerde auto.
Het dier weet zich bijna los te rukken.
Een pijnscheut in haar arm.
Abrupt afgebroken verhalen.
Ze vindt zichzelf terug in een verlaten straat. Verbaasd.
Ze heeft het koud.
Een uil.
Hij roept. Een paar keer.
Een mysterieus, spookachtig geluid.
De vrouw rilt.
De roofvogel zwijgt,
Hopend op een antwoord,
Dat niet komt.
Hij roept nog een laatste keer.
Dan is het opnieuw stil.
Oorverdovend.
Het is Kerstavond in Corona tijd.
Ik knip mijn zaklamp aan en roep.
Jumper! Kom!
We gaan naar huis!
24 dec 2020